Nijverdal, Gereformeerde Kerk ‘De Regenboog’

Het orgel is gebouwd in 1984.

Hoofdwerk
Prestant 16 discant 
Bourdon 16
Prestant 8

Roerfluit 8 
Quint 6 discant
Octaaf 4
Quint 3
Gemshoorn 4
Octaaf 2
Tertiaan II bas/discant.
Cornet IV

Mixtuur IV-V-VI bas/discant 
Trompet 8 bas/discant

Bovenwerk
Prestant 8
Fluit travers 8 discant
Viola di Gamba 8
Fluit doux 8 bas/discant 
Octaaf 4
Fluit d’amour 4 
Quintfluit 3
Gemshoorn 2 
Flageolet 1
Sexquialter II discant
Dulciaan 8

Pedaal
Subbas 16 
Octaaf 8
Holpijp 8′
Octaaf 4
Bazuin 16 
Trompet 8

Nevenregisters
Bovenwerk – Manuaal
Manuaal – Pedaal
Bovenwerk – Pedaal
Tremulant Bovenwerk

Klankontwerp

Bij de klankvoorstelling heeft de begeleiding van de gemeentezang het grootste gewicht in de schaal gelegd. Dat werd als voornaamste taak van het orgel gezien. Omdat het aantal zitplaatsen in verhouding tot de inhoud van het kerkgebouw groot is, werd gekozen voor een volle, draagkrachtige klank. Hierin is een samengaan van harmonische boventoonopbouw met grondtoon gerealiseerd.
In het verlengde van de eigenlijke samenzang-begeleiding is niet voorbijgegaan aan de liturgisch-zelfstandige functie van het orgel. Anders gezegd, de voorspelen en het orgelspel vóór en na de dienst. Voor het improviseren en het spelen van koraalgebonden literatuur bieden klank en dispositie tal van mogelijkheden. In de derde plaats is gedacht aan concertant orgelspel. Dit is vooral ingegeven door de uiteindelijk bereikte omvang van het instrument.

Aansluiting werd gezocht bij de orgelbouw van de eerste helft van de 19e eeuw, de Biedemeier-periode. Kenmerkend hierbij was de synthese tussen klassieke klankopbouw enerzijds en een zich aankondigende stijlwijziging anderzijds, herkenbaar aan solostemmen en veranderingen in het klank-evenwicht. Karakteristiek voor deze periode zijn ook de tertsregisters, zowel in het 8-voets als het 16-voets beeld. Zonder ook maar iets eens van te kopiëren hebben de orgelmakers met deze uitgangspunten, samen met de adviseur, een orgel ontwerpen dat wat klank zowel als wat uityerlijk betreft zijn wortels in die periode vindt. Vooral de flexibiliteit was hierbij een karaktertrek die van belang werd geacht. De stilistische verschillen van het liedmateriaal in het liedboek kunnen hier wel bij varen. Ook de concertpraktijk kan er zijn voordeel mee doen.

Enkele notities over het ontwerp

Voor dit orgel is gekozen voor een ambachtelijke werkwijze in de grote traditie van de klassieke orgelbouw, met de beste materialen uitgevoerd volgens doordachte maatsystemen opgezet.

Gekozen is voor een orgeltype bestaand uit Hoofdwerk, Bovenwerk en Pedaal. De centrale gedachte hierbij was om het hoofdwerk zo logisch mogelijk in de kerkruimte te kunnen plaatsen. Op de toch wel vrij hooggelegen orgelgalerij moest dit wel leiden tot een lage plaatsing van het hoofdwerk, waardoor het voor de hand lag het tweede werk als een bovenwerk uit te voeren. Het pedaal werd achter het Hoofdwerk geplaatst. Voor de windvoorziening werd een ruimte gevonden onder het vloerniveau van de orgelgalerij. De klaviatuur werd in de linker zijwand aangebracht.

De orgelkas is aan de voorzijde en zijkanten van eikenhout, de achterwand is van grenen. Het eikenhout is met wasbeits donkerder gemaakt. Het snijwerk in het front is groen gekleurd, met bladgoud op verhogingen.